Inleiding
Dit is het eerste kaartbeeld uit de reeks van vijf waarin de ontginning van het landschap wordt geschetst en toegelicht met aanklikbare vensterteksten. De principes van de ontginning van het veenlandschap zijn bepalend geweest voor de hoofdstructuur van de stad Gouda. De ontginningsrichtingen - haaks op de Gouwe en haaks op de IJssel - zijn nog steeds afleesbaar in het beloop van de straten, grachten en kades. De kaart toont de situatie vóór de vorming van de stad, toen de ontginning voltooid, de Hollandse IJssel deels bedijkt en de monding van de Gouwe en Ouwe Gouwe nog breed en onbedijkt was.
Te zien zijn:
- de verschillende ontginningen als vlak;
- de ontginningsrichtingen per ontginning in evenwijdige lijnen;
- de kades die de ontginning beëindigen;
- de meandergordel van de Hollandse IJssel, de stroomgeulen van de Gouwe en Ouwe Gouwe en de samenkomst van beide veenstromen bij de monding in de IJssel;
- de nederzetting Bloemendaal als de eerste plek van bewoning langs de Bloemendaalse weg;
- de eerste aanzet van de stad met de versterkte Motte, de hof, de voorhof en de kapel.
Veengebied
- Vóór de ontginningen en het ontstaan van Gouda bestond het 'Hollandveen' uit een slap veendek dat veel hoger reikte dan de zandige oeverwallen en klei-oevers langs de rivieren.
- De waterlopen Gouwe en Oude Gouwe waren slingerende veenriviertjes die vanaf de veenkoepels stroomden in de richting van de Hollandsche IJssel, toen nog een stromende Rijntak. De veenriviertjes hadden geen kleiafzettingen; dat kwam alleen voor bij overstromingen vanuit de IJssel.
De landschappelijke situatie voor het ontstaan van Gouda: kronkelende waterlopen door het Hollandveen.
- De natuurlijke loop van de veenriviertjes is moeilijk te reconstrueren, vooral in het gebied van de huidige binnenstad. Het betrof vermoedelijk een soort delta met een benedenloop ter plaatse van de huidige Spieringstraat. De Binnengouwe van Bolwerk tot Donkere Sluis lijkt gekanaliseerd.
Ontginning
- De bisschop van Utrecht en de graaf van Holland gaven het 'Hollandveen' uit voor ontginning. Deze 'Grote Ontginning' begon rond 1000 onder invloed van Utrecht, voltrok zich van oost naar west en had de Hollandsche IJssel als basis.
- Enige tijd nadat de bisschop van Utrecht de 'Grote Ontginning' langs de Hollandsche IJssel in westwaartse richting was begonnen, startte de Hollandse graaf de ontginningen vanuit het noorden langs de Gouwe in de richting van het latere Gouda.
- De oudste ontginningen hadden de rivieren als basis. Haaks daarop werden evenwijdige ontwateringssloten gegraven tot aan een achterkade (die later ook weer als basis kon dienen). Aldus ontstond een regelmatige verkaveling van langgerekte percelen.
Het principe van de ontginning met de rivier als basis en ontwateringssloten tot aan een achterkade.
- De percelen hadden een 'vaste' breedtemaat (100 -150 meter), een bepaald oppervlakte (een 'cope') en een vrije opstrek (onbepaalde lengtemaat). Later werd de vaste lengtemaat van 1250 meter ingevoerd en volgde de achterkade de loop van de ontginningsbasis ('copelandschap').
- De ontginningen Land van Stein en Willens (vóór 1050 vanuit het oosten) hadden percelen met vaste breedte (112 meter) en 'vrije opstrek'. Ze waterden rechtstreeks af op de IJssel. Later zijn een voorkade (rivierdijk), wetering en uitwateringssluis toegevoegd.
- De ontginning van Ouwe Gouwe (11e eeuw vanuit het oosten) had eveneens langgerekte percelen haaks op de rivier, opgespannen tussen een voor- en achterkade (respectievelijk huidige Karnemelksloot en Graaf Florisweg).
- De ontginning Broekhuizen (vóór 1100) was een cope-ontginning haaks op de rivier, had percelen met vaste breedte (112 meter) en lengte (1250 meter) en waterde rechtstreeks af op de rivier. Later zijn een voorkade (rivierdijk), wetering en uitwateringssluis toegevoegd.
- De ontginning Bloemendaal (13e eeuw, vanuit het noorden) heeft een ontginningsrichting haaks op de Gouwe, die als basis diende.
- De ontginning Broek (1361-1377) - voorheen het Goudse Bos van de heren van Gouda - sluit qua ontginningsrichting aan op die van Bloemendaal en staat dus ook haaks op de Gouwe.
Dijken
- De bedijking van de Hollandsche IJssel voltrok zich geleidelijk vanaf 1050. De voorkaden van de ontginningen langs de rivier werden aaneengesloten en verhoogd, bijvoorbeeld de Schielands Hoge Zeedijk uit de 13e eeuw.
- De belangrijkste verbindingen met de buitenwereld verliepen eeuwenlang over de waterwegen. De moeilijk begaanbare landwegen lagen verhoogd op de rivierdijken en volgden de kaden langs de ontginningen (tiendwegen).
- De vijvers langs de Schielandse Hoge Zeedijk en de Goejanverwelledijk zijn restanten van vroegere dijkdoorbraken: o.a. het Boerenwiel in het plantsoen bij de Bosweg en de naamloze wielen bij de Cronjestraat en in het Baden Powellplantsoen.
Bodemdaling
- De ontginningen onttrokken water aan het veen dat daardoor ging inklinken. Het maaiveld zakte tot onder het peil van de Hollandsche IJssel: wateroverlast. Omdat de zandige oeverwallen en klei-oevers nauwelijks inklonken, keerde het landschappelijke reliëf om.
- Het proces van bodemdaling als gevolg van ontginning en wateronttrekking werd versterkt door het afgraven van veen voor brandstof.
- Als gevolg van het inklinken van het veen moesten de ontginningen worden voorzien van kaden, weteringen en uitwateringssluizen: vorming van polders. Omdat elke polder een eigen afwatering op de IJssel kreeg, ontstond in de 14e eeuw een bundel van weteringen aan weerszijden van Gouda.
De uitwatering rond Gouda omstreeks 1400: de polders wateren uit via weteringen met sluizen in de dijk op het buitenwater van de Hollandsche IJssel.
Afwatering
- De afwatering via de weteringen op de Hollandsche IJssel ging goed tot ca. 1450-1500. Daarna werd de afwatering problematischer door verlanding van de IJssel. De inzet van windmolens bood vervolgens eeuwenlang uitkomst.
De uitwatering rond Gouda omstreeks 1600: door de sterke bodemdaling zijn windmolens nodig voor het bemalen van de polders. Alleen het Land van Stein bleef water uitslaan op de Hollandsche IJssel. Bij de overige polders was de afwateringsrichting verlegd naar de Oude Rijn.
- Na de introductie van de molenbemaling verloren de weteringen naar de IJssel hun betekenis en verdwenen geleidelijk. De bijbehorende sluizen werden pas in de 19e eeuw afgebroken. Alleen de polder Stein bleef via molenbemaling water uitslaan op de IJssel.
- Aan de bemaling door molens kwam in 1857 een einde met de bouw van een groot stoomgemaal op het uiteinde van de Fluwelensingel. Dit stoomgemaal werd in 1937 afgebroken na de bouw van het dieselgemaal Mr. P.A. Pijnacker Hordijk in het Stroomkanaal.
- Inlaten van water was noodzakelijk om de kwaliteit van het oppervlaktewater in Gouda te borgen. Om wateroverlast tegen te gaan werd Gouda een aparte boezem door de aanleg in de Nieuwe Gouwe van de Ir. De Kock van Leeuwensluis (1941).
Veenplassen
- De veenplassen ten westen van de Gouwe ontstonden vanaf ca. 1550 door turfwinning onder de waterspiegel. Omdat deze plassen een gevaar vormden voor Gouda, werd diepe afgraving in 1653 verboden in een straal van 2,7 kilometer rond de stad.
- De door turfwinning gevormde veenplassen werden vanaf de 19e eeuw drooggelegd en rechthoekig verkaveld. Zo ontstonden onder andere de Bleiswijkse Droogmakerij en de Zuidplaspolder (1839).
Bronnen:
Denslagen, W., 2001. Gouda. Waanders, Zwolle / Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist.
Abels, P. (red.), 2002. 1000 jaar Gouda, een stadsgeschiedenis. Uitgeverij Verloren, Hilversum.
Die Goude, 2012-2014. Stad van de Gouwenaars: een beschrijving van de Goudse wijken, straten, bruggen en waterlopen. 4 delen, Gouda 2012-2014